1000 engeltjes
Geplaatst: 26 aug 2018 21:58
Op Fitz’ schouder. En de mijne.
Vanmiddag ging ik wandelen. En nam deze kant andere kant van het kanaal. Andere geurtjes, lekker veel muizen.
Maddie aan de lijn, Imp aan een sleeplijntje op de grond omdat ze aangelijnd lopen nog steeds stom vindt en het toch eens zal moeten leren. En Fitz los, want, brave jongen.
We waren nog geen toen minuten onderweg toen hij even bij het water wou.
“Fitz, dat kan hier niet he?”
Dat commando kent hij, en bovendien is hij heel voorzichtig, want je zal eens geen grond onder je poten voelen.
Ik had het nog niet gezegd of hij plonsde het water in. Of viel, ik weet het niet.
Maar de kant is daar zo’n 60/70 hoog en het water diep.
Ik gelijk op mn buik aan de waterkant, flikkerde Imp er ook bijna in. Die haalde ik binnen aan de sleeplijn. Mijn vingers streken over zijn halsband, ik miste en hij zwom van me weg. Op roepen niets.
Ik zag hem niet meer, ik hoorde hem niet meer, ik dacht dat hij koppie onder was gegaan.
Maddie en Imp aan een bosje geknoopt, de waterkant bekeken, geroepen en gefloten.
Niets.
Dus toen toch zelf het water maar in. Kon zelf ook niet staan. Geschreeuwd. Fitz. Fitz! FITZ!
Goed. Er weer uit.
Krak zei de balk waaraan ik me had willen optrekken.
Maddie werd ondertussen helemaal gek.
Een visser aan de overkant riep of het goed kwam.
“Zoek mijn hond alstublieft,” kon ik alleen maar gillen. Dat deed ie, achteraf logisch, niet. Hij heeft wandelaars aan mijn kant uiteindelijk mijn kant opgestuurd en die hebben me eruit gevist.
Maar geen Fitz. Nergens. De visser was ondertussen in zijn auto gestapt om het kanaal af te rijden en te kijken of hij Fitz zag. Maddie Imp en ik in draf langs de zwaarbegroeide wal aan de andere kant.
Roepen, luisteren, roepen, luisteren. Helemaal niets.
Ondertussen man gebeld dat hij NU moest komen en ook moest zoeken.
Kilometer of anderhalf verder de brug naar de andere kant overgestoken omdat hij er daar eventueel uit zou kunnen zijn gegaan. Daar trof ik de visser, die totaan de stad was gereden, maar hem niet gezien had.
Half hyperventilerend van de paniek ging ik verder. Hij lag er nu al zeker een half uur, veertig minuten in en ik zag hem maar niet.
Langzaam begon ik te voelen dat de mogelijkheid bestond dat hij verdronken was. Nee. Pas als ik zijn lichaam zou vinden was hij dood. Ondertussen kon ik niet eens meer schreeuwen, alleen nog maar smeken. Fitz, Fitzie, alsjeblieft. Wees sterk. Wees slim. Kom maar liefje, kom bij me.
Man was er ondertussen ook en reed op en neer langs het kanaal. Imp en Maddie bij hem in de auto gelegd en te voet verder.
Ergens in een waas heb ik mijn ouders gebeld om te zeggen dat we niet kwamen eten omdat Fitz kwijt was. Die hebben mijn zus en zwager gebeld die om de hoek wonen en zijn zelf ook naar ons toe gereden.
Mijn zus heeft op de fiets de fietspaden afgezocht, man en zwager en vader met de auto de wegen en het kanaal. Ik lopend het kanaal. Er kwamen diverse vrachtschepen voorbij, die enorme golven veroorzaken, en de hoop dat we hem levend zouden vinden werd steeds kleiner.
Ondertussen waren we een uur verder. Ik had mijn auto opgehaald in de ijdele hoop dat hij daar misschien zou zijn.
Weer onderweg langs het kanaal belde mijn zus. “Ik zie hem. Hans haalt hem nu uit het water”
Ik kon alleen maar huilen en vragen, “Leeft hij nog?”
Hij leefde nog.
En toen was ik bij ze en liet man hem uit de auto. Hij wreef zijn natte vacht tegen mijn natte broek, besloot dat dat geen zin had en rolde eens lekker door het gras. Toen ging hij weer staan, trok een scheve kop als te vragen, “Gaan we nu verder wandelen? Iedereen is er. Gezellig”
“Kom maar schat, we gaan naar huis, lekker eten”.
Had ie ook wel oren naar.
Thuis afdroogd, gevoerd en toen wou hij wel weer uit.
Nu ligt hij voor pampus in de vensterbank, het was toch wel ietsjes inspannend.
Hij heeft zeker anderhalf uur in het water gelegen, ongeveer 2 kilometer afgelegd. Hij heeft onder de begroeiing van de kade gezwommen, en we denken dat hij een plek heeft gevonden waar hij iets van houvast had.
Ik heb een uur gedacht dat hij dood was. Mijn allerbeste vriend.
Wat hebben we een geluk gehad.
Ik kom nooit meer aan die kant van het kanaal. Imp en Maddie zijn heel stoer en dapper geweest, hebben keurig meegedraafd en die arme Maddie vond het vreselijk toen ik in het kanaal lag. De meiden zijn vermoeider dan die domme belg.
Engeltjes van Fitz
Vanmiddag ging ik wandelen. En nam deze kant andere kant van het kanaal. Andere geurtjes, lekker veel muizen.
Maddie aan de lijn, Imp aan een sleeplijntje op de grond omdat ze aangelijnd lopen nog steeds stom vindt en het toch eens zal moeten leren. En Fitz los, want, brave jongen.
We waren nog geen toen minuten onderweg toen hij even bij het water wou.
“Fitz, dat kan hier niet he?”
Dat commando kent hij, en bovendien is hij heel voorzichtig, want je zal eens geen grond onder je poten voelen.
Ik had het nog niet gezegd of hij plonsde het water in. Of viel, ik weet het niet.
Maar de kant is daar zo’n 60/70 hoog en het water diep.
Ik gelijk op mn buik aan de waterkant, flikkerde Imp er ook bijna in. Die haalde ik binnen aan de sleeplijn. Mijn vingers streken over zijn halsband, ik miste en hij zwom van me weg. Op roepen niets.
Ik zag hem niet meer, ik hoorde hem niet meer, ik dacht dat hij koppie onder was gegaan.
Maddie en Imp aan een bosje geknoopt, de waterkant bekeken, geroepen en gefloten.
Niets.
Dus toen toch zelf het water maar in. Kon zelf ook niet staan. Geschreeuwd. Fitz. Fitz! FITZ!
Goed. Er weer uit.
Krak zei de balk waaraan ik me had willen optrekken.
Maddie werd ondertussen helemaal gek.
Een visser aan de overkant riep of het goed kwam.
“Zoek mijn hond alstublieft,” kon ik alleen maar gillen. Dat deed ie, achteraf logisch, niet. Hij heeft wandelaars aan mijn kant uiteindelijk mijn kant opgestuurd en die hebben me eruit gevist.
Maar geen Fitz. Nergens. De visser was ondertussen in zijn auto gestapt om het kanaal af te rijden en te kijken of hij Fitz zag. Maddie Imp en ik in draf langs de zwaarbegroeide wal aan de andere kant.
Roepen, luisteren, roepen, luisteren. Helemaal niets.
Ondertussen man gebeld dat hij NU moest komen en ook moest zoeken.
Kilometer of anderhalf verder de brug naar de andere kant overgestoken omdat hij er daar eventueel uit zou kunnen zijn gegaan. Daar trof ik de visser, die totaan de stad was gereden, maar hem niet gezien had.
Half hyperventilerend van de paniek ging ik verder. Hij lag er nu al zeker een half uur, veertig minuten in en ik zag hem maar niet.
Langzaam begon ik te voelen dat de mogelijkheid bestond dat hij verdronken was. Nee. Pas als ik zijn lichaam zou vinden was hij dood. Ondertussen kon ik niet eens meer schreeuwen, alleen nog maar smeken. Fitz, Fitzie, alsjeblieft. Wees sterk. Wees slim. Kom maar liefje, kom bij me.
Man was er ondertussen ook en reed op en neer langs het kanaal. Imp en Maddie bij hem in de auto gelegd en te voet verder.
Ergens in een waas heb ik mijn ouders gebeld om te zeggen dat we niet kwamen eten omdat Fitz kwijt was. Die hebben mijn zus en zwager gebeld die om de hoek wonen en zijn zelf ook naar ons toe gereden.
Mijn zus heeft op de fiets de fietspaden afgezocht, man en zwager en vader met de auto de wegen en het kanaal. Ik lopend het kanaal. Er kwamen diverse vrachtschepen voorbij, die enorme golven veroorzaken, en de hoop dat we hem levend zouden vinden werd steeds kleiner.
Ondertussen waren we een uur verder. Ik had mijn auto opgehaald in de ijdele hoop dat hij daar misschien zou zijn.
Weer onderweg langs het kanaal belde mijn zus. “Ik zie hem. Hans haalt hem nu uit het water”
Ik kon alleen maar huilen en vragen, “Leeft hij nog?”
Hij leefde nog.
En toen was ik bij ze en liet man hem uit de auto. Hij wreef zijn natte vacht tegen mijn natte broek, besloot dat dat geen zin had en rolde eens lekker door het gras. Toen ging hij weer staan, trok een scheve kop als te vragen, “Gaan we nu verder wandelen? Iedereen is er. Gezellig”
“Kom maar schat, we gaan naar huis, lekker eten”.
Had ie ook wel oren naar.
Thuis afdroogd, gevoerd en toen wou hij wel weer uit.
Nu ligt hij voor pampus in de vensterbank, het was toch wel ietsjes inspannend.
Hij heeft zeker anderhalf uur in het water gelegen, ongeveer 2 kilometer afgelegd. Hij heeft onder de begroeiing van de kade gezwommen, en we denken dat hij een plek heeft gevonden waar hij iets van houvast had.
Ik heb een uur gedacht dat hij dood was. Mijn allerbeste vriend.
Wat hebben we een geluk gehad.
Ik kom nooit meer aan die kant van het kanaal. Imp en Maddie zijn heel stoer en dapper geweest, hebben keurig meegedraafd en die arme Maddie vond het vreselijk toen ik in het kanaal lag. De meiden zijn vermoeider dan die domme belg.
Engeltjes van Fitz
